-
1 bust
adj. kapot, stuk; bankroet gaan--------n. borstbeeld, buste; borsten; hechtenis; bankroet--------v. aanhouden, in hechtenis nemen; breken; verliezen; een stap naar beneden op de ladderbust1[ bust] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 buste ⇒ borstbeeld, tors2 boezem ⇒ buste, borsten————————bust21 kapot ⇒ stuk, naar de knoppen♦voorbeelden:————————bust3〈 slang〉1 barsten ⇒ breken, kapotgaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 breken ⇒ mollen, kapot/stuk maken2 laten springen ⇒ door/verbreken, bankroet laten gaan, platzak maken→ bust up bust up/
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский